De hand van Toon

Gepubliceerd op 26 augustus 2020 om 17:51

Ik was 19 toen ik als caissière bij de Stadsschouwburg Nijmegen werkte. Soms hielp ik ook in de artiestenfoyer, die werd gerund door een ouder echtpaar. Op een avond gaven Mini en Maxi een voorstelling. Voorafgaand dronken ze nog even iets in de foyer. Mini gaf me een flinke fooi, met de woorden: "Alleen voor jou." De vrouw van het echtpaar viel wat pinnig uit: " Zo doen we dat hier niet." Maar Mini stond erop. De fooi was voor mij. Misschien was het allemaal nog goed afgelopen als ik de fooi gewoon in het fooienpotje had gestopt toen Mini weg was. Maar dat begreep ik destijds nog niet. Gekregen was gekregen, toch? Ik hield dus de fooi, waarop ik werd verbannen uit de artiestenfoyer. Een beetje flauw, maar juist daardoor maakte ik een paar weken later een bijzonder moment mee.
Toon Hermans kwam optreden. Tien avonden lang stond hij voor een uitverkochte zaal. Toon had de gewoonte om op de laatste avond de caissières in de bloemetjes te zetten en daar de pers bij uit te nodigen. Hij deed dat niet zelf. Dat regelde zijn zoon Maurice, die met ons op de foto ging. Na die eer wilde ik nog even dag zeggen tegen Johnny, Toons onafscheidelijke assistent. Maar die zat in de artiestenfoyer. En daar mocht ik niet naar binnen. Ik drentelde rond op de gang in de hoop hem nog even te treffen, toen Toon aan kwam lopen. Hij vroeg me of ik op iemand wachtte. Ik legde uit wat er aan de hand was. Toon stak zijn hand uit en zei: "Kom maar met mij mee".
Ik stribbelde tegen: "Ik mag niet naar binnen." Toon keek me aan, met die blik die hij had net voordat hij ging glimlachen. "Niemand stuurt je weg als je met mij binnenkomt." Zo liep ik aan de hand van Toon de artiestenfoyer in. En inderdaad, de blikken waren dodelijk, maar het echtpaar zweeg. Daar zat ik, aan een tafeltje met Johnny en Toon. Ik vertelde dat ik net was gestopt met de Kleinkunstacedemie, omdat ik me er niet thuisvoelde. Toon antwoordde: "Als je talent hebt, kan het ook zonder toneelschool. Ik ben er nooit geweest." Hij bleef maar heel even bij ons zitten, maar die toevallige ontmoeting is een gouden herinnering.
Want diep in mijn hart wist ik dat ik talent had. En dan kon ik dus toch aan het werk in het theater.

Professioneel kleinkunstenaar ben ik nooit geworden. Mijn ontluikende pizzazz verdween als sneeuw voor de zon. Een stemmetje in mijn hoofd bleef maar zeggen dat ik toch niet goed genoeg was. Uiteindelijk geloofde ik dat stemmetje.

De laatste dagen denk ik veel aan wat Toon toen zei. Want mijn eerste boek ligt bij de drukker. En ik ben bang dat het niet goed genoeg is. Dat ik mezelf alleen wijsmaak dat ik kan schrijven.
Ik schijn niet de enige te zijn, dat troost wel. Maar mijn twijfels blijven fluisteren. Heb ik eerst een opleiding nodig om een goede schrijver te zijn?
Ik luister naar Ilja Leonard Pfeijffer als zomergast en voel me ongeletterd. Had ik Nederlands moeten gaan studeren, zoals mijn leraar op de HAVO ooit adviseerde, als aanmoediging om toch atheneum te gaan doen.

Dan hoor ik Toon: "Als je talent hebt...."
In mijn hoofd ontstaat een beeld: ik loop veilig aan de hand van Toon de schrijverswereld in.
De komende weken zullen spannend zijn.
Ik heb die uitgestoken hand van toen en zijn woorden nodig. Want dit keer gaat het stemmetje in mijn hoofd het niet winnen.

 

foto: www.eventim.nl

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.